Verschillende soorten psychologisch onderzoek

 

Om een beter beeld te krijgen van jouw kind, kan onderzoek zinvol zijn. Onderzoek kan duidelijk maken wat zich in het hoofd van het kind afspeelt en welke aanknopingspunten er zijn voor begeleiding. 

 

Intelligentieonderzoek: Met behulp van de WISC-V (6 tot 16 jaar), de WIPPSI-IV (2,5 tot 6 jaar) of de KIQT+ (5 tot 10 jaar) wordt een inschatting gemaakt van de cognitieve capaciteiten van het kind. Het onderzoek levert niet alleen een totaalscore op maar ook een sterkte-zwakte-analyse van de cognitieve vermogens van het kind. Middels deze analyse kan regelmatig verklaard worden waarom het kind vastloopt op sommige gebieden en kunnen passende adviezen worden gegeven. 

 

Regelmatig krijg ik de vraag of intelligentieonderzoek bij kleuters wel zinvol is omdat het kind nog volop in ontwikkeling is. Mijn ervaring is dat afname van de WIPPSI of de KIQT+ veel duidelijkheid kan geven. Wanneer blijkt dat uw kind een grote ontwikkelingsvoorsprong heeft, kan uw kind een aangepast (onderwijs) aanbod krijgen voordat het gefrustreerd raakt op school en/of zich te veel aan gaat passen. Zo kan onderpresteren en/of het ontstaan van gedragsproblematiek worden voorkomen. 

 

Persoonlijkheidsonderzoek: Naast de cognitieve vermogens van het kind, kunnen ook niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken in kaart worden gebracht. Dit aanvullende onderzoek kan ook duidelijk maken waarom het kind met sterke cognitieve vermogens toch niet tot bloei en/of presteren komt. Je kunt dan denken aan onderzoek naar:

  • Executieve vaardigheden: Heeft het kind goede planningsvaardigheden, responsinhibitie, timemanagement, werkgeheugen en inzicht in eigen gedrag? 
  • Emotieregulatie: Welke strategieën past een kind toe om goed om te gaan met zijn boosheid, angst en verdriet?
  • Sociale informatieverwerking en sociaal-emotionele competenties: Is het kind in staat om de emoties van anderen op te pikken en hier adequaat op te reageren? Welke vaardigheden heeft het kind om zich in het sociale verkeer te handhaven? 
  • Zelfbeeld: Welk beeld heeft het kind van zichzelf?
  • Faalangst/Prestatiemotivatie: Is er sprake van faalangst die het kind belemmert in zijn/haar functioneren op school- en/of sportgebied? Heeft het kind last van een vaste mindset waardoor het kind het idee heeft dat oefenen geen zin heeft omdat hij toch geen talent heeft? Is het kind überhaupt wel gemotiveerd om te presteren?
  • Angsten: Wordt het kind belemmert door angsten? Je kunt dan denken aan angst voor het donker, de dood of sociale angst. 
  • Gevoeligheden: Is het kind gevoeliger dan andere kinderen op zintuiglijk, motorisch of emotioneel gebied?